IJsbergmodel van McClelland

Het IJsbergmodel van de Amerikaanse psycholoog David McClelland kijkt naar het zichtbare gedrag, kennis en vaardigheden van mensen en naar de onderliggende, onbewuste diepere lagen. Net zoals bij een ijsberg, bevindt het grootste deel zich onder water. Het deel boven de waterlijn is zichtbaar en staat voor het zichtbare gedrag en onder de waterlijn zit het deel dat je niet ziet: het “denken” en willen, dat het grootste deel bij mensen uitmaakt. Je weet vanaf de waterlinie niet hoe groot het deel onder de waterlijn is. Je ziet tevens alleen het deel boven de waterlijn en kan er hooguit vanuit gaan (zonder er op in te gaan) dat er een deel onder water is.

Het werken met het ijsbergmodel van McClelland is een mooie werkvorm voor in je lessen of voor je coachgroep. Als vakdocent zou je het kunnen inzetten voor je vak, als coach voor je leerlingen of studenten. Daarbij maak je gebruik van de ijsberg, zoals deze is getekend in de bijgevoegde afbeelding. Het helpt om bepaalde doelstellingen helder te krijgen of inzicht te krijgen in hoe wordt gedacht over bepaalde onderwerpen of (persoonlijke) ontwikkeling. De vragen of onderdelen die daarbij centraal staan, zijn de volgende:

Boven de waterlijn

Boven de waterlijn zie je dus het zichtbare gedrag. De kernvraag zou kunnen zijn: ‘wat doe je?’, waarbij je kunt inhaken op de aan- of afwezigheid) van zichtbare kennis, vaardigheden of gedrag.

Onder de waterlijn

Onder de waterlijn bevindt zich metaforisch het onzichtbare gedrag rond de vragen wat iemand zou willen of hoe iemand denkt over een bepaalde situatie. Daarbij spelen de volgende vier onderdelen een belangrijke rol:

  1. Overtuigingen

Je bent overtuigd dat je iets kan of niet kan. Denk hierbij aan: ‘dat vind ik makkelijk’ of ‘Die vaardigheid heb ik niet’. Vaak levert het je iets op om zo te denken, maar het is niet altijd goed om te twijfelen aan eigen kunnen. Overtuigd zijn van kunnen helpt namelijk bij het behalen van doelen of het stimuleren van doorzettingsvermogen. Overtuigingen worden gevormd door mensen om je heen of andere mensen waar tegenop wordt gekeken. Alles wat onderdeel uitmaakt van je systeem van overtuigingen, kan invloed hebben wat je bent en kan je gedrag sturen.

  1. Normen en waarden

Normen en waarden zijn ook van invloed op je gedrag. Het gaat erom wat je accepteert en wat niet, wat je goed of fout vindt etc. Een voorbeeld hiervan zou kunnen zijn dat iemand iets niet doet omdat het de verantwoordelijkheid van de ander is. Hierbij is het de norm van de persoon dat de taak niet wordt opgepakt als iemand anders verantwoordelijk is. Een voorbeeld dat ook veel wordt genoemd is dat niet snel om hulp wordt gevraagd omdat als norm wordt gebruikt dat hulp vragen voor zwakkeren is.

  1. Eigenschappen

Dit zijn de persoonlijke kenmerken en competenties van personen die ze maken zoals ze zijn. Denk daarbij aan introvert of extravert, sociaal of meer egocentrisch, verlegen of juist meer initiatiefnemend etc.

  1. Motieven / Persoonlijke drijfveren

En als vierde gelden hierbij ook je motieven. Je gedrag wordt bepaald op basis van motieven. Ze vormen een richting, een basis om iets wel of niet te doen. Als je ergens voor gaat en als doel stelt, ga je ervoor en beperk je de tegenstellingen van dat doel. Het kan hier gaan om persoonlijke doelen, maar ook zaken als macht, het wel of niet delen van kennis of geld.

Hoe in te zetten?
De werkvorm kun je inzetten als energizer of de opstart voor een thema, maar kan natuurlijk ook goed worden ingezet bij een ontwikkelingstraject op de langere termijn. Het doel van het invullen bepaalt de termijn en de inzet.